Un’ode a de moka

Italië heeft de Fiat, het Colosseum, de Vespa en het Vaticaan. Het heeft Michelangelo, Andrea Bocelli en Gianluigi Buffon. Én Italië heeft de moka.

De moka. Ook wel bekend als de Bialetti of percolator, al zijn die namen niet helemaal juist. Het is de vulkaan onder de koffiezetapparaten, met een spectaculaire uitbarsting van zwart goud dat een peperduur apparaat ‘m niet nadoet. Kijk maar eens onder dat dekseltje wanneer hij zachtjes begint te brommen. Niet voor niets heeft de Italiaan een heel handboek voor het gebruik ervan – druk bijvoorbeeld nóóit je koffie plat in het filter. Die koffiedeeltjes moeten omarmd worden door het opborrelende water, en al hun smaken erop los kunnen laten.

Weinig is voor mij meer Italië dan het pruttelende potje op het fornuis en de geur van koffie die zonder pardon je neus binnenstormt. Ik kies er dan ook iedere dag bewust voor om mijn moka te gebruiken en het enorme koffiezetapparaat met alle functies waar je van kunt dromen links te laten staan – of rechts, in mijn geval. Dat gaat niet overigens zonder slag of stoot.

Hij is zo klein dat er maar één espressootje in past. Als ik dus zin heb in meer, dan moet ik geduld hebben. Want als het kopje net is gezet, dan is het openen en opnieuw vullen spelen met je eigen leven. Ook moet je er altijd op voorbereid zijn dat het raam open moet, want gas, wat in Nederland als je zonder broek opstaat in de winter echt niet zo leuk is. Maar; je bent wél gelijk wakker. En dan het schoonmaken. Hij mag natuurlijk niet in de vaatwasser, dat snap je.

Kortom: het opereren met een percolator is zo makkelijk nog niet. Maar hij geef je er zo gigantisch veel voor terug. Ten eerste koop ik altijd goede bonen die ik nét voor het zetten van m’n bakkie pleur pas maal. Ook wanneer ik geen tijd heb. Ze bekijken het allemaal maar. Ho bisogno di caffè. En die is me een partijtje goed met verse bonen.

Het vullen van het filtertje met die versgemalen geurige bonen is zelfs zonder broek in de kou een lekker ritueeltje. Dan het op de proef stellen van je eigen geduld tot je beloond wordt door dat vriendelijk pruttelende geluid dat aangeeft dat je los bent. Il caffè è pronto. Dat laatste gaat bij mij overigens nog weleens mis: mijn moka is zó klein dat-ie eigenlijk niet op mijn fornuis past en bij een hevige koffie-eruptie zodanig trilt dat-ie tussen de pitten belandt. En dan baden die pitten dus in de koffie. Dat is een bende hoor, en oren dicht voor mijn getier.

De grootste beweegreden voor mijn dagelijkse greep naar de moka is en blijft dus puur het sentiment. Want alles aan die enorme omweg naar mijn bakkie in de morgen zingt il dolce far niente.