Un’ode a de Italiaanse ballenautomaat

Italië heeft de Fiat, het Colosseum, de Vespa en het Vaticaan. Het heeft Michelangelo, Andrea Bocelli en Gianluigi Buffon. Én Italië heeft de ballenautomaat.

We gingen toch maar een ijsje halen. Een mens moest toch wat. Na vijf dagen regen en temporale was ik wel een beetje klaar met kaartjes leggen, mikado spelen en staren naar die puzzel van Venetië met duizend stukjes. Dus toen we de auto van mijn vader bij Rino van de garage hadden opgehaald, zetten we koers naar Villa Nova. Uitgestorven was het, maar Miramare was open. In het gezicht van de man achter de bar, zie ik de knappe jongen van een jaar of dertig geleden. Het haar wat grijs, er missen een paar tanden, maar de ogen, die glimmen. Drie bescheiden bakjes voor mijn meisjes, een flinke voor mijn vader. Met slagroom ook nog ‘ns een keer. Maat houden is nooit zijn sterkste kant geweest.

Al we naar het bankje in de hoek lopen om ons daar de Fior di Latte en de straciatella te laten smaken, zie ik ze staan. Drie maar liefst. Menshoge pilaren in Italiaans rood met daarin plastic ballen met een verrassing. Twee euro in de een, één euro in de ander, je muntje erin werpen, door je hurken zakken en stevig draaien en dan, dan is het vakantie. Al ben je vijftien of vijftig. Dat gaat, net als de glans in de ogen van de barman, nooit meer over.