Un’ode a Miramare da Michele

Italië heeft de Fiat, het Colosseum, de Vespa en het Vaticaan. Het heeft Michelangelo, Andrea Bocelli en Gianluigi Buffon. Én Italië heeft Miramare da Michele.

Elke keer als ik er eet vertel ik het weer. En elke keer zie ik dat ze me niet geloven. Ik pak de armen van de vrouw van Michele vast en zeg het haar: ‘Van alle plekken op de hele wereld eet ik het liefste hier.’ Ze duwt me een beetje van zich af, schudt haar hoofd en kust me op beide wangen. Elke keer weer. Voor haar ben ik die modemevrouw die toch hinkstapspringt van Parijs naar New York en Milaan? Die heeft toch bovenaan haar favorieten Osteria Francescana van chef Massimo Bottura staan? Of anders toch zeker wel Reale in Abruzzo? Maar ik wil hier zijn. Hier.

Binnenkomen langs de klimaatkast met wit en rosé links en verse vissen op gecrushed ijs rechts en dan het hoekje om bewegen langs de ingedeukte bureaustoel van Michele en labrador Tommy langs de keuken en de paar tweepersoonstafeltjes die uitkijken op de Mare Adriatico om dan uiteindelijk in het paradijs te belanden: de grote familietafel aan het einde waarbij je best of both hebt. Namelijk uitzicht op zee en de heupwiegende vissersbootjes die ten anker liggen in de baai van Torre Sante Sabina en rechts het plein met draaimolen, een schietkraam en de boksbal waar gebruinde toeristen de spierballen wakker schudden na een dag niets meer gedaan te hebben dan de menukaart vasthouden en proosten met een Aperol.

Voor ik het linnen servet op mijn schoot heb uitgevouwen staat ober Giù al aan onze tafel met een fles Pietra Bianca. Juist: de wijn die Madonna ook drinkt als ze in Puglia is. De menukaart heb ik nog nooit in handen gehad. Antipasti della casa en de pesce del giorno zijn meer dan favoriet. Een huisgemaakte sgroppino voor ons en een tiramisu toe voor de meisjes en ik zweef op een geluksgolf naar buiten.

Inmiddels hebben we al heel wat mensen aangestoken met het Da Michele-virus, zo ook mijn ouders die er laatst wilden lunchen met hun Italiaanse buurtjes. ‘Siamo pieno, pieno,’ sprak Michele die altijd zelf de telefoon opneemt. ‘Che peccato,’ mompelde mijn vader en hij wenste hem een mooie zondag. ‘Maar wacht eens even’, zei Michele, ‘bent u Capitano Nico, de suocero van Eduardo?’ Mijn vader antwoordde van zeker wel, dat ben ik. Maar dán had hij wel een tafeltje. Natuurlijk wel. In dat geval gaat er gewoon een extra tafel de straat op, wit linnen erover en klaar. En daar doet niets of niemand moeilijk over.

En dat is een van de duizend en een redenen waarom ik zo van Da Michele houd.