Un’ode a tof doen met torens
Italië heeft de Fiat, het Colosseum, de Vespa en het Vaticaan. Het heeft Michelangelo, Andrea Bocelli en Gianluigi Buffon. Én Italië heeft torens met fantastische verhalen.
Vraag iemand die ik in Italië heb ontmoet naar een van mijn grootste fascinaties, dan zal diegene hoogstwaarschijnlijk torri roepen. Dat is namelijk wat ik doe als ik er een zie. In het Nederlands, dat wel. Want al heb achteraf gezien mijn hele leven al een voorliefde voor torens, het was Florence waar ik tot deze ontdekking kwam. De aanleiding daarvoor was, uiteraard, een toren. Beter gezegd: het hoge gehalte verstopte torens die plots boven allerlei gebouwen uittorenden.
Het deed me denken aan een plaats die bekend staat om het fenomeen. Zo laag als de gemiddelde lengte van een Italiaan is, zo hoog zijn de torens in San Gimignano. Het kleine stadje trekt bezoekers van over de hele wereld vanwege z’n bijna surrealistische aanblik van veraf: een skyline vol middeleeuwse torri.
Dat middeleeuws Manhattan ontstond door een wedstrijdje ‘wie heeft die hoogste’ onder rijke families en liep een beetje uit de hand. Het begon allemaal onschuldig, toen ze slechts nog neergezet werden met een woondoel of als versterking. Tegen de veertiende eeuw stonden er alleen ineens 72 stuks op de landkaart van postzegelformaat.
De Italiaanse rijkelui had er vroeger wel een handje van om elkaars grenzen op te zoeken, en liever nog te overschrijden. Zo werd de wet dat een toren in San Gimignano niet hoger mocht zijn dan de oudste van de stad dan ook gewoon genegeerd. De hoogte van de toren werd plots een maatstaaf voor rijkdom – een ongeschreven regel die in het echte Manhattan van nu nog altijd geldt.
Terug naar Florence, want daar troefden de nobelen elkaar dus blijkbaar ook af met extra verdiepingen de lucht in. Veel families hadden meerdere exemplaren in hun bezit, die ze handig gebruikten in geval van nood; de ingang zat op de eerste verdieping, waardoor de trap daarnaartoe verwoest kon worden bij gevaar. En was de vijand echt doortastend, dan kond er nog altijd een houten loopbrug uitgegooid worden voor een vluchtroute naar een andere toren. De steunbalken voor die bruggen herken je in sommige torens nog altijd terug.
Ook in Florence kwam er een wetje om het overschot aan torens een kopje kleiner te maken. Er stonden inmiddels 150 gebouwen waarvan sommige de gevaarlijke hoogte van 70 meter aantikten. Bovendien verloren ze daar langzaamaan status vanwege het herenhuis dat in opkomst was. De torens werden stilletjes omsloten door deze statige panden en de grootste gevallen werden op z’n middeleeuws onthoofd (maar dan zonder bloederige taferelen).
Het silhouet van Florence wordt daarom nu enkel nog gedomineerd door de bekendste gebouwen van de stad, plus een enkele toren die een van de voormalige grenzen van de stad markeert. Maar die middeleeuwse machtspalen staan er dus nog wél, ze zijn zelfs nog met velen. Kijk de volgende keer dus vooral eens omhoog en ontdek of je net zo’n vreugdesprongetje maakt als ik wanneer je er een spot, half opgeslokt door een palazzo of ander naburig pand. En zoek dan op wat z’n verhaal is, want dat heeft ie, gegarandeerd.