Ik proberen het te leren

Toen ik eerder dit jaar vijf weken in Italië was geweest, vond ik aan het eind van die weken mijn Italiaans toch behoorlijk vooruit gegaan. Het leek geregeld nog nergens op, en het klonk in de oren van een Italiaan waarschijnlijk afschuwelijk, maar voor het eerst voelde ik af en toe de dapperheid om me gewoon al bluffend door de zinnen te worstelen, wat volgens iedereen die ik erover spreek dé manier is om het te leren. Woordjes stampen, grammatica ontcijferen, ja, allemaal belangrijk, maar uiteindelijk moet je het toch vooral gewoon dóen. Maar ja, dat vind ik dus vreselijk ingewikkeld. Ik heb zoveel bewondering voor dit land, zoveel respect voor de taal, ik haat het om die schitterende taal dan te bezoedelen. En om misschien onbeleefd over te komen, of om iets verkeerds te zeggen. Maar beetje bij beetje wist ik dat afgelopen voorjaar los te laten, en er waren momenten dat ik al puzzelend toch behoorlijke zinnen wist te maken, en dat bestellen in restaurants en de bijbehorende praatjes toch best soepel ging.

Maar toen ging ik weer naar Amsterdam, en liet al dat Italiaans achter in Florence. Voor de vorm keek ik nog wel eens een Italiaanse film en mijn Italiaanse playlists staan geregeld op, maar van het goede voornemen om mijn studieboeken door te blijven nemen kwam, uiteraard, weinig terecht. Dus toen ik vorige week weer in Italië kwam schrok ik ervan hoe weinig er nog over was van wat er afgelopen voorjaar wel was. Bijna al m’n werkwoorden – weg. De vervoegingen – weg. De nieuwe woorden – weg. Gerda Smit zou zeggen, ‘alles is weg.’

En dus begon ik nu gevoelsmatig weer opnieuw. Hoe reserveer je ook alweer een tafel? Wat waren de werkwoordsvervoegingen? De vraagwoorden? Hoe tel je tot 100? Beetje voor beetje, stapje voor stapje, Deepl zoekopdracht na Google Translate zoekopdracht, kwam die basis gelukkig heel langzaam weer een beetje terug. Nadat ik een halve week in mijn vaste dorp was geweest, en nadat ik daarna een halve week met mijn zus, haar vriend en beste vriendin in de bergen rondom Bagni di Lucca had gezeten, kwam ik aan in het huis waar ik twee weken in mijn eentje zal verblijven, en waar ik dit nu schrijf. De eigenaar van het huis was stomverbaasd dat ik überhaupt een béétje van zijn taal sprak, wat me meteen motiveerde om nog wat harder mijn best te doen.

Het Italiaans is complex omdat het gestoeld is op vrouwelijke en mannelijke woorden, een onderscheid dat het Nederlands (en Engels) niet kent. De hele zin verandert als het wordt uitgesproken door een man of een vrouw, en als het zelfstandig naamwoord mannelijk of vrouwelijk is. Als ik op Instagram een fout daarmee maak krijg ik meteen 50 DM’s van mensen die me verbeteren, maar hier, in het echt, maakt het natuurlijk geen bal uit. Of als ik zou zeggen ‘ik wonen in Amsterdam’ begrijpt mijn gesprekspartner nog steeds wat ik bedoel, vaak is het volledige werkwoord al genoeg om de boodschap over te krijgen en is de correcte vervoeging iets wat later wel komt. Dus ik hakkelde me vrolijk door het gesprek, en vroeg parlare lentamente e semplice per favore, come se sono un bambina. Nogmaals, er klopt grammaticaal vast geen hout van, maar hij begreep het wel en sprak langzaam, zonder moeilijke woorden, met veel aanwijzen en herhalen. De schat. E ho capito tutto quello che ha detto.

Project Italiaanse droom

« L’Episodio precedente

Continua a leggere… »