De dorpsmannen
Wat mijn vaste dorp me door de jaren heen ook heeft opgeleverd, is een klein gezelschap van bekenden. Ooit raakte ik bijvoorbeeld aan de praat met Antonio. Een bolle man van ik gok eind veertig, type vrachtwagenchaffeur, maar dan wel een Italiaanse, die samen met drie andere vergelijkbare mannen naast me op het terras zat. Waar ik vandaan kwam, waarom ik alleen was, waarom ik naar dit slaperige dorp kwam. Hij sprak voor de verandering goed Engels, was beledigd dat ik zo slecht Italiaans sprak, ik hield toch zo van zijn land? Lachend en wijzend naar de tafel zei hij: ’ta-vo-lo.’ wijzend naar mijn glas: ‘vi-no.’ Ik vertelde dat ik naar Florence wilde voor een taalcursus, maar dat wuifde hij meteen met groots gezwaai zoals alleen een Italiaan dat kan theatraal weg, ‘inutile‘ verzuchtte hij erbij. De regionale dialecten zijn zo sterk, wat ze me daar in Florence zouden leren ging er volgens hem niet voor zorgen dat ik met zijn vrienden zou kunnen praten. Zijn vrienden, die er wat stilzwijgend doch geanimeerd naast zaten, want zij spraken net zoveel Engels als ik Italiaans.
Hoe dan ook, met Antonio kon ik echt een gesprek voeren. Over het dorp bijvoorbeeld. Hij woonde er al zijn hele leven, zijn opa verhuisde er in 1909 naartoe, en al het nageslacht dat kwam werd er geboren, groeide er op, en ging er dood. Dat het een bijzonder dorp is, waar iedereen elkaar kent, iedereen voor elkaar zorgt. Zelf zit hij in een mannengroep, ‘Hop Lovers.’ Een groep van zo’n vijftig mannen, allen van middelbare leeftijd, ze zouden niet misstaan in de harde kern van een kleine voetbalclub in een grijze Hollandse gemeente waar het altijd regent. De mannengroep komt geregeld samen in het dorp, maar ze maken ook tripjes met elkaar. Dat jaar gingen ze naar Barcelona. ‘Als ons vliegtuig neer zou storten zijn er in dit dorp gelijk geen mannen meer.’ Hij liet wat foto’s zien van de Hop Lovers en ik zag een aandoenlijk zooitje. Op de een of andere manier vind ik het vertederend als volwassen mannen een onschuldige hobbyclub vormen. Een Italiaanse man gaat dood als je hem schattig noemt dus dat hield ik voor mezelf, maar schattig vond ik ze wel.
Ze boden me koffie aan, daar op het terras, en toen ik vertelde geen koffie te drinken keken vier paar grote ogen me geschokt aan. Antonio ging vervolgens elke vorm van koffie opnoemen om te vragen of ik die dan misschien wel dronk, zonder succes. Ondertussen was het een constant zwaaien naar en groeten van mensen die voorbij liepen. Dat was z’n neef, oh en daar komt de buurman, die vrouw is de zus van de buurman, aardig mens, loopt wel wat moeilijk, maar ja wat wil je, haar man overleed vorig jaar en van het verdriet deed het lichamelijk verval onherroepelijk haar intrede. Bij elke passant kreeg ik een halve, of hele, levensgeschiedenis erbij. Waarbij zijn eigen geschiedenis ook aan bod kwam. Ooit had hij verkering met een Duitse vrouw, vandaar dat zijn Engels goed was. En hij werkte in een hotel, toerisme was een grote bron van inkomsten. Hij was ook wel eens in Amsterdam geweest, lang, lang geleden. Wat hij van de stad vond, vroeg ik hem. Zijn antwoord was een kleurrijk verhaal over dat hij in een restaurant een pasta carbonara bestelde, en dat ze die hadden bereid met knoflook. Hij zei het op een toon alsof hij omschreef hoe iemand een pasgeboren baby had staan bakken. ‘With GARLIC. Mamma mia.‘ Dat zat ‘m twintig jaar later nog steeds dwars.
Maar goed. Zo’n dorp dus. Ik wilde dat alles precies bleef als toen. Gemoedelijk, klein, waar de mensen het goed genoeg hadden om voortdurend overal over te kunnen klagen. Maar, non è andata così.
Project Italiaanse droom
« L’episodio precedente