Un po’ di Italiano: basis Italiaanse woordjes voor op reis

basis woordjes Italiaans

Herken je dat? Wanneer je in Italië bent en de taal hoort, je niks liever wilt dan de taal spreken? Als ik iemand Italiaans hoor praten, klinkt het als muziek in m’n oren. Zelf ben ik Nederlands-Italiaanse en weet ik dat mijn familie het altijd nogal leuk vindt wanneer iemand een paar woordjes Italiaans spreekt. En andersom; ik kan me nog herinneren dat mijn opa sinaasappel als sìn-aaaa-sappel uitsprak. Daarnaast is het leuk en handig om een beetje te kunnen communiceren op vakantie met locals. Om makkelijker de weg te vragen, of een leuk gesprekje met de barman aan te knopen. Hierbij wat handige woorden en zinnen om je op weg te helpen.

Basis Italiaanse woordjes

  • Hallo – Ciao
  • Goedemorgen – Buongiorno
  • Goedenavond – Buonasera
  • Alsjeblieft – Per favore
  • Dankjewel – Grazie
  • Graag gedaan – Prego, di niente
  • Lekker of goed – Buono, bene
  • Slecht – Male
  • Wie – Chi
  • Wat – Che, cosa
  • Waar – Dove
  • Wanneer – Quando
  • Waarom – Perché
  • Hoeveel – Quanto
  • Strand – La spiaggia
  • Zee – Il mare
  • Bergen – Le montagne
  • Meer – Il lago
  • Auto – La macchina
  • Trein – Il treno
  • Vliegtuig – L’aereo
  • Vliegveld – L’aeroporto
  • Veel – Tanto, molto
  • Weinig – Pochi
  • Een beetje – Un po’ 

Handige zinnen in het Italiaans

  • Hoe gaat het? – Come stai? Come va?
  • Alles goed – Tutto bene
  • Waar ben je? – Dove sei?
  • Waar kom je vandaan? – Di dove sei?
  • Hoe heet je? – Come ti chiami?
  • Mijn naam is – Mi chiamo
  • Ik kom uit Nederland – Sono di Olanda
  • Ik ga naar de stad – Vado in città
  • Waar is het toilet? – Dov’è il bagno?
  • Ik zou graag willen bestellen – Vorrei ordinare
  • Ik wil graag reserveren – Vorrei prenotare
  • ik ben aan het zoeken naar – Sto cercando per
  • Hoe laat is het? – Che ora è?
  • Ik ben – Io sono
  • Hoe oud ben jij? – Quanti anni hai?
  • Ik ben 27 jaar oud – Ho 27 anni